zondag 4 december 2011

Het Nieuwe Vreemdgaan. Een gat in de markt?

                                                
Overwerken met die ene getrouwde collega of voor een extra kopje suiker naar die goeduitziende buurman. Het behoort allemaal tot de verleden tijd.
Vanaf nu is er een reuze handige datingsite in het leven geroepen voor gehuwden en samenwonenden die een affaire willen beginnen!
“Zoek op discrete wijze de spanning op,” zo luidt de zwoele reclameboodschap.

Een gat in de markt? Ik vraag het me af.

Één ding is zeker: met het “nieuwe vreemdgaan” volstaat de smoes: “ Sorry schat, het is me overkomen, ik was dronken…,” niet meer.
Dat gelooft geen mens!

Toch is er geen reden tot paniek.
Want mocht je partner je na een misstap de deur wijzen, dan is er altijd nog een datingsite voor alleenstaanden. Met 100% match garantie.
En zo begint het hele relatie circus weer van voor af aan!

dinsdag 22 november 2011

Matte! ( judoterm, een tijdelijke onderbreking van de wedstrijd.)


“ Mam, ik heb buikpijn,” klaagt mijn zoontje. Zijn gezicht ziet zo wit als zijn judopak.
Ik ken het verschijnsel. Zo gaat het iedere keer.

Voordat we de dojo binnenlopen fluistert hij: “ Mam, je gaat toch niet weer zo hard roepen als de vorige keer?”
“ Ik? Natuurlijk niet,” zeg ik verbaasd. Ik neem me voor me in te houden dit keer.  

Ik zoek een plek op de tribune.
Tegenover me zitten zes zenuwachtige achtjarigen met gele band.
Ik screen ze één voor één.
Het wordt moeilijk, maar niet onmogelijk.
Ik zoek oogcontact met mijn zoon en maak een stevige vuist: “Zet hem op!”

De eerste pot wint hij met gemak.
“ Goed zo!” jubel ik enthousiast.

De tweede tegenstander is feller. Mijn zoontje verliest.
Teleurgesteld loopt hij naar zijn bank terug.
Weer zoek ik oogcontact en maak nu twee krachtige vuisten: “ Laat je niet kennen!”

In de derde en vierde wedstrijd laat hij zien wat hij waard is. Hij duwt, trekt en vecht.
Het publiek begint te joelen.
Ik kan me niet langer beheersen en ga er volledig in mee.
“ Hou hem vast! Hou vol!” gil ik.
Eindelijk klinkt het eindsignaal.

Maar dan.
De laatste partij volgt.
Ik zit nagelbijtend op het puntje van mijn stoel.

De tegenstander is zeker een kop groter. Mijn zoontje gaat onzeker tegenover hem op de mat staan.
“Kom op je kan hem hebben!” schreeuw ik vanaf de tribune. Mijn stem galmt door de zaal.
We hebben oogcontact, even maar.
Dan loopt hij vastberaden naar de scheidsrechter en fluistert hem iets in het oor.
De scheidsrechter roept hard: “Matte!” en maakt een bruusk gebaar.

Het publiek wordt muisstil, wat is er aan de hand?
Waarom wordt de pot nu stil gelegd?
Met driftige passen komt de scheidsrechter voor de toeschouwers staan.
“Wil de moeder van Lucas stoppen met schreeuwen. Hij zegt dat hij er last van heeft!” zegt hij streng.

Om mee heen klinkt zacht gegniffel.
Ik kan wel door de grond zakken!
Was ik niet vooraf gewaarschuwd?

Opvoedkundige programma’s laten ons zien dat kinderen, wanneer de emoties te hoog oplopen, baat kunnen hebben bij een time- out.
Over moeders wordt vaak niet gerept.
Toch weet ik dat een adempauze voor ons soms ook lang niet gek is.
Matte! lijkt dan een prima oplossing!








De vis is dood en ons konijn is ook weggelopen.

“Mama, de vis doet raar,” schreeuwt mijn dochter. Ik werp een vluchtige blik in het niet al te frisse aquarium. De vis dobbert in rugcrawl door het water.
Als ik hard tegen het glas tik, beweegt hij zielig met zijn vinnetje. Ik inventariseer: geen redden meer aan.
De volgende dag vis ik ons dode huisdier met pollepel uit het aquarium om hem vervolgens door het toilet te spoelen. Ieks!

Als mijn dochter een uur later uit school komt, is ze ontroostbaar. “Mijn vis is dooood,” brult ze. Minutenlang ligt ze te snikken op de bank.

Nog geen twee dagen later fluistert mijn man in mijn oor dat hij Siepe dood in het hok heeft aangetroffen.
Zodra de kinderen op bed liggen staan wij, met schop en tuinhandschoenen, in de achtertuin.
De grond is zo bevroren dat we onmogelijk een gat kunnen graven. Er zit niks anders op; we rollen het konijn in een oude krant en begeleiden hem in het donker naar zijn laatste rustplaats, de groene bak.

De kinderen lopen en fietsen de dag erop wel tien keer langs het konijnenhok, maar hebben niks in de gaten.
Het zit me niet lekker.
Toch kan ik het op één of andere manier niet over mijn hart verkrijgen hen te vertellen wat er met ons lieve konijn is gebeurd.
“ We kunnen natuurlijk ook net doen alsof hij is weggelopen,”oppert mijn man.
Dit is zijn beste idee aller tijden!

Diezelfde middag, als de kinderen uit school komen, toon ik met gespeelde verbazing het openstaande deurtje en help ik zoeken naar het ontsnapte konijn;
 “Siepe, Siepe waar ben je!”
Ik rammel wild met het voerbakje.

Mijn dochters onderlip begint te trillen als blijkt dat we het Siepe niet kunnen vinden. Mijn zoon kijkt me wanhopig aan.
“Ach,  hij heeft vast een ander warm huis gevonden,”stel ik hen snel gerust.

Aan het einde van de week spelen de kinderen in de sneeuw in onze achtertuin.
“ Waar is jullie konijn gebleven?”vraagt het buurjongetje van acht.
Hij zit gehurkt bij het lege hok.
“Ons konijn..” tettert mijn zoontje. “.. is zó door een vos uit zijn hok gesleurd, meegnomen en opgegeten. Kijk je kan de sporen nog zien!”
Hij wijst naar kleine gaatjes in de sneeuw.

Het buurjongetje kijkt geschrokken mijn kant op. Even kom ik in de verleiding om te vertellen dat ons konijn gewoon veilig in de groene bak ligt, maar ik hou me in.
Grappig dat,  terwijl ik alles uit de kast haal om het kinderleed te verzachten, mijn zoon zonder blikken of blozen een luguber verhaal verzint over de verdwijning van ons konijn.
Zou dat zijn manier van verwerken zijn?




donderdag 28 juli 2011

Opruimwoede

Zo eens in het jaar heb ik er last van. Meestal net na Oud en Nieuw als de kerstboom en ballen weer voor een jaar de woonkamer uit zijn. Dan krijg ik het op mijn heupen en moet ons hele huis aan een opfrisbeurt geloven.
Dit jaar komt mijn schoonmaakdrift al eerder. Na een heerlijk kerstweekend word ik ’s morgens wakker met een opgejaagd gevoel in mijn lijf. Mijn handen jeuken om de zolder lekker uit te mesten. Direct na het ontbijt plant ik mijn kinderen voor de televisie en ga ik, gewapend met een rol vuilniszakken, naar boven om daar eens flink huis te houden.

Het resultaat mag er zijn. Een half uur later sta ik met zweetparels op mijn voorhoofd naast zes zakken vol troep.
Zo netjes heeft mijn zolder er in tijden niet uitgezien. Mijn drift is nog niet getemd. Dit smaakt naar meer!

Beneden zijn de kinderen nog braaf tv aan het kijken. Voor mij de uitgelezen kans om hun slaapkamertjes ook eens grondig te inspecteren; een bonte verzameling van bergen speelgoed, tekeningen, frutsels en prullaria. Hier valt zeker eer aan te behalen! Dino’s zonder kop, auto’s zonder wielen, oude knutselwerkjes en kapotte knuffelbeesten gooi ik zonder pardon weg. Ook de muffe badspeeltjes moeten het ontgelden.

Na deze inspanning heb ik in totaal tien zakken vol met troep verzameld. Tevreden met het behaalde succes loop ik naar beneden om een welverdiende kop koffie voor mezelf in te schenken. De kinderen zijn inmiddels op hun kamers gaan spelen. Net als ik denk: “ Goh, wat is het toch stil boven.”, hoor ik een harde gil en een luid gebrul: “Mamma!”
Geschrokken ren ik de trap op. Ergens halverwege tref ik twee huilende kinderen aan die mij verwijtend aankijken. Mijn zoon heeft een verkreukte tekening in zijn handen en een dino zonder kop. Mijn dochter staat verloren met een stoffige macaroniketting te zwaaien. Dikke tranen rollen over haar wangen.

Meteen begrijp ik wat er aan de hand is. Mijn lieve schatten zijn naar zolder gegaan en hebben nieuwsgierig in de mysterieuze, grijze zakken gespiekt. Daar hebben zij een bijzonder schokkende vondst gedaan: Mamma heeft stiekem al hun favoriete spulletjes weggenomen. Wat gemeen! Ik heb heel wat uit te leggen!

 “Dit is precies mijn lievelingstekening,” snikt mijn zoontje. Mijn dochter is zo in de war dat ze helemaal niet meer kan praten. Een naar schuldgevoel komt boven drijven. Wat heb ik gedaan? Ben ik dan toch iets te rigoureus te werk gegaan?
Terwijl ik het leed probeer te verzachten door alle tekeningen met de strijkbout glad te strijken en op mijn knieën elk marconistukje op te sporen, moet ik lijdzaam toezien hoe de kapotte auto’s, dino’s, knuffels, papiertjes en andere prullen weer van de zolder naar de slaapkamers worden gebracht. Van de tien zakken blijven er nog maar vier over.

Ik neem mezelf voor dat ik bij de eerstvolgende opruimwoede de winst niet meer in huis laat staan, maar meteen in de kofferbak gooi en in treinvaart door rij naar de vuilstortplaats.
Dit moment, schat ik, zal pas over een jaar zijn. Iedereen kan weer opgelucht adem halen. Ik heb mijn bui voor dit jaar gelukkig weer gehad.



                                                                                             




                                                                                                         




Zeg 'ns U...,


We hebben sinds kort een stagiair bij ons op kantoor. ( Eigenlijk moet ik zeggen een snuffelstagiair, maar omdat ik bij dit woord van die vreemde associaties krijg, noem ik hem maar gewoon een stagiair.)  Zijn naam is Anil en hij houdt van bakken.
Iedere morgen verrast hij ons met mierzoete lekkernijen.
“ Wilt u ook een koekje?” vraagt hij beleefd.
Ik verslik me zowat in mijn koffie. Heb ik dat goed verstaan? Werd ik zojuist met u aangesproken?

Dat ene kleine woordje slaat in als een bom, maar ik hou hoop. Misschien heb ik het verkeerd verstaan.
Te vergeefs blijkt ’s middags.
“ Kunt u mij dit uitleggen?” “ Mag ik misschien uw rekenmachine lenen?” “ Tot hoe laat blijft u vandaag?”
Als ik dan ook nog een bericht van mijn oppas ontvangt met de vraag: “ Vindt u het erg als ik wat later kom vanavond?” hou ik het niet meer.
Ik schiet van mijn stoel en sluit mezelf op in het dichtstbijzijnde damestoilet voor een grondige inspectie.

Het eerste wat me opvalt is zijn de lijntjes rondom mijn ogen. Vooral als ik lach zijn ze duidelijk zichtbaar.
Maar nooit meer lachen blijkt ook geen optie, zo vertelt mijn spiegelbeeld. Dan komt probleemzone twee namelijk aan het licht: mijn mond.
Die lijkt in relaxte toestand opeens veel van zijn elasticiteit te verliezen. Sinds wanneer heb ik dat eigenlijk?
Als ik dan ook nog eens wat grijze haartjes brutaal tussen mijn bruine pieken zie prijken, kan ik maar één conclusie trekken: Ik behoor niet langer tot de jonkies. Voor de spiegel staat een vrouw van middelbare leeftijd.
Daar kan geen pushup bh,  spijkerrok of een paar kekke cowboylaarzen tegenop!

De volgende dag vieren we allebei onze verjaardag; Mijn oma’s cake naast Anils baklava. 
“ Wat heb je voor je verjaardag gekregen,” vraag ik belangstellend.
“ Mijn rijbewijs.”
“ Zo, dat is een duur cadeau!”
“ Ja, meer dan tweeduizend euro,” vertelt Anil trots.
“ Maar wat kostte het vroeger eigenlijk, je rijbewijs ?” Hij kijkt me vragend aan.
Een droge cakekruimel schiet in het verkeerde keelgat.
Ik hap naar adem.
Een stagiair de mijn late puberjaren omschrijft als vroeger! Wat denkt hij wel!
Welk tijdperk heeft dit broekie eigenlijk voor ogen. Het stenentijdperk of de prehistorie?

Verontwaardigd sta ik op, maar dan opeens krijg ik de slappe lach.
“ Ik zou het echt niet meer weten, Anil, schater ik luidkeels. “ Het is ook al zóooo  lang geleden!”
Gierend loop ik de kantine uit.

Het voelt eigenlijk best prima zo mijn nieuwe status quo. Sterker nog ik ben er trots op.
En Anil? Ach laat hem maar netjes u zeggen. Hij komt immers pas net snuffelen.

Natasja Bijl